Tante’s tipsycake

Wie opgroeit in een Indisch gezin, die leert al heel jong om tegen heel veel mensen ‘tante’ of ‘oom’ te zeggen. Het strikt genealogische onderscheid dat in de Nederlandse cultuur de norm is betekent hoegenaamd niets in Indische kringen. Daar zeg je ‘oom’ of ‘tante’ tegen feitelijk iedereen die de leeftijd van je ouders heeft of anderszins je onvoorwaardelijk respect verdient.

Dus terwijl mijn beste schoolvriendje Olav mijn moeder keurig netjes aansprak met ‘mevrouw de moeder van Willem’ noemde ik zijn moeder ‘tante Ineke’. En zo had ik dozijnen tantes, en voor zover ze nog in leven zijn noem ik ze nog altijd ‘tante’.

Een van de oudste vriendinnen van mijn moeder was tante Sylvia. Ze was iets ouder dan mama, en ze woonde in Haarlem. Eerst met oom Walter, later zonder oom Walter. En ze had drie kinderen waaronder een dochter die qua leeftijd tussen mij en mijn broertje in zat, Daphne.

In de jaren nadat mijn vader overleden was, en tante Sylvia net gescheiden waren zij en Daphne kind aan huis. Haast elk weekend kwamen ze logeren, en dat waren altijd reuze gezellige momenten. Daphne en wij bakten broodjes (die we steevast in de vorm van tieten en billen probeerden te kneden maar die altijd als vormloze klonten de oven verlieten) en haalden kattenkwaad uit. En mama en tante Sylvia praatten. Praatten, praatten uren en uren en uren aan een stuk door. Ook aan de telefoon trouwens, een gesprek van een uur of acht, negen was geen uitzondering.

Tante Sylvia was een van de weinige Indische tantes die gewoon helemaal niet kon koken. Laat ik het maar eerlijk zeggen. Ze verkeerde echter in de veronderstelling dat ze een genie achter het fornuis was, ongetwijfeld dankzij haar tweede echtgenoot die alles bejubelde wat uit haar keuken ontsnapte. Wat de rest van de mensheid betrof had tante Sylvia eigenhandig de griezelkeuken uitgevonden.

Ooit heeft ze mijn oma -in mijn leven de beste kokkin aller tijden- de gordijnen ingejaagd door haar te vertellen hoe zij sajoer lodeh maakte. Ze woonde inmiddels in Frankrijk, en daar zijn simpele ingrediĆ«nten als santen (klappermelk) niet te krijgen. ‘Maar weet u wat ik doe tante Tine?’ vroeg ze. ‘Ik gebruik kokosijs! Het gaat wel schuimen, maar dat zoetige bijsmaakje is juist hartstikke lekker.’ Mijn oma trok wit weg, en zei niets. Maar zodra tante Sylvia de kamer verlaten had siste ze ‘Zij is gek geworden! Kokosijs! Gila loe!’ Alleen Indische mensen leggen een verband tussen kookkunsten en geestelijke gezondheid.

Maar tante Syl had een specialiteit. Een speciale traktatie, die ze steevast maakte zodra er een feest aankwam. Tipsycake. Het woord alleen al vervult me met huiver en kokhalsneigingen.

tipsycake
Tipsycake. Niet bepaald haute cuisine.

Tipsycake is een creatie die bestaat uit overlangs doorgesneden cake, die dan gedrenkt wordt in rum, besmeerd met jam en botercreme, en dan wordt afgedekt met vla en advocaat. Dat klinkt misschien wel lekker, maar tante Sylvia wist er elke keer weer iets buitengewoon teleurstellends van te maken. Lag het aan de cake die ze gebruikte, de goedkoopste van de goedkoopste? Lag het aan de inferieure stookalcohol? De zure huismerkjam van de Edah? De vla die over de datum was? Of had ze toch die aangekoekte ovenschaal wat beter moeten afwassen zodat de lasagnasmaak er een beetje af was?

Eergisteren hoorde ik dat ze was overleden, tante Syl. Vrij plotseling, aan een hersentumor. En ik was toch even erg verdrietig. Bijna verdrietig genoeg om een tipsycake te maken. Maar ik herdenk haar toch liever zonder dat misbaksel. Lieve tante… vaarwel. En bedankt voor alle fijne herinneringen.